SLAA

SLAA

Magere Woorden: Arjen van Veelen

Magere Woorden: Arjen van Veelen

Op 28 maart vond ‘Magere Woorden’ plaats. Dit programma, georganiseerd in Samenwerking met De Optimist, ging over de urgentie van literatuur en het schrijverschap. Arjen Fortuin, Manon Uphoff, Maarten Doorman, Yves Petry en Arjen van Veelen spraken hun mening uit over het onderwerp.

Jonge schrijvers & Urgentie

Wat is urgentie? Als je heel nodig naar de wc moet, dan heb je urgentie.
Urgentie is net zoiets als geluk. Zodra je erover praat is het er niet.
Daarom moeten we het vanavond over iets anders hebben.

Op de website van de SLAA staat dit:
Arjen van Veelen gaat in op de huidige generatie jonge schrijvers en zal op zijn welbekende originele wijze hun plek in het literaire landschap duiden.
Mijn “welbekende, originele wijze.” Dat zijn twee prachtige complimenten ineen. Ik ben, kennelijk, bekend. En dan ben ik ook nog eens origineel.
Maar de combinatie ‘welbekend origineel’, daar is iets mee. Dat klinkt als: gebruikelijk verrassend. Of: voorspelbaar oorspronkelijk. “Oh, nee, hè, niet wéér Van Veelen, met zijn welbekende originele wijze.”

Misschien is dit precies de diagnose die we moeten stellen over de huidige lichting jonge schrijvers. Ze zijn welbekend origineel. Gebruikelijk verrassend.
“Niemand verwacht nog iets echt nieuws. Alleen maar nieuwe versies van het oude.” Dat schreef Tim Parks laatst in NRC. En als een buitenlander het zegt is het waar. Maar is het ook ernstig?

Afgelopen weekend was ik in de Vlaamse Ardennen. Ik maakte daar een wandeling door de natuur. Het was geen literair landschap.
Op een gegeven moment kwam ik bij een beekje met een waterval. In een zijtak van dat beekje, in bijna stilstaand water, heb ik toen kikkerdril aanschouwd: een glibberige gelei, honderden potentiële kikvorsen. Zoals ze elk jaar weer komen. De natuur is zelden origineel. Een repeterend wonder. Maar wie ooit donderkopjes zag bewegen, weet wat urgentie en geldingsdrang zijn. Die kikkerdril is een geschikte metafoor voor elke nieuwe generatie jonge schrijvers. Daar heb je ze weer. Tientallen, honderden wriemelende, glibberige wannabees. Ze lijken allemaal op elkaar. Zwarte stipjes. Slechts een enkeling zal het halen. Er zijn reigers en salamanders en recensenten. Het wordt een slachtpartij. Uiteindelijk blijven er drie over. De grote drie kikkers. Die mogen eventjes rondkwaken in hun universum van slootwater. Tot ze uitgekwaakt het loodje leggen. Dit alles is in overeenstemming met de natuur. Dit alles is niets nieuws. Maar nu gaan we het hebben over klimaatverandering.

Een terugkerend thema in de ingezonden stukken die binnenkomen bij de krant waar ik werk is deze vraag: waarom zijn jongeren van nu niet bozer? Waar zijn de massademonstraties? Waar is het heilige moeten, waar de heilige verontwaardiging? Let wel: het zijn de jongeren zelf die zich dit afvragen. Sommigen zijn zelfs verontwaardigd dat ze niet verontwaardigd zijn. Die vraag gaat er van uit dat er ook iets ís om boos over te zijn. Onrecht. Oorlog. Honger. Maar dat is in het kalme Nederland niet het geval. We hebben hoogstens af en toe ergens jeuk. Geen honger maar trek. Ons grootste probleem is een gebrek aan probleem.

Daarom zijn we stiekem jaloers op Oeganda. Of op de Arabische wereld. Daar zijn wel problemen. Daar zien we jongeren met in hun ogen de vonk van verontwaardiging. Dáár, ja, dáár is schrijven een eitje. Onze honger naar problemen verklaart waarom we massaal en klakkeloos protestbewegingen als Occupy of Kony 2012 omarmden.

Wie zelf geen problemen heeft, kan problemen importeren. Je kunt bijvoorbeeld schrijven over problemen in Cairo, Aleppo, Bangalore, Damascus, Delhi, Jakarta, Kathmandu, Mumbai, Shanghai, Addis Abeba, Entebbe, Freetown, Lubumbashi, Nairobi, Belem, Chongqing of Guadalajara.
Maar slechts weinig jonge schrijvers doen dat. Er zijn veel Grunberg-navolgers, maar weinigen imiteren zijn reislust. En als jonge schrijvers al georiënteerd zijn op het buitenland, dan heet dat buitenland of New York of Berlijn. Die twee steden zijn samen ons Parijs.

Dat is een nauwe wereldblik. Cosmopolitan-kosmopolitisme. Gek eigenlijk: juist nu we internet hebben en goedkope vliegtickets, is onze wereld geen dorp geworden, maar dorps. Jonge schrijvers zijn vaak ook juist conservatief en traditioneel. Eerst dacht ik dat dit een demografisch effect was: een gevolg van vergrijzing van de boekenkopers. Als boekenkopers vooral zestigers zijn, dan worden boeken die zestigers aanspreken eerder bestsellers. Noem dit het Wende Snijders-effect. Wende Snijders is jong, maar ze zingt oude liedjes. Dat geeft de oude generatie moed: zelfs jonge mensen vinden onze muziek leuk. Maar dat verklaart maar de helft. Dat verklaart nog niet waarom jonge mensen oude liedjes gaan zingen.

Laten we als studieobject het nieuwe literair tijdschrift Das Magazin kiezen. Dat blad werd opgericht door twintigers. Via crowdfunding haalden zij het startkapitaal binnen. Gisteren kreeg ik een persbericht dat het blad nu al is uitverkocht. Wat opvalt: in het eerste nummer van Das Magazin gaat het veel over het schrijven zelf. Een essay van Chad Harbach gaat over het literaire klimaat in New York. Een verhaal over het oprichten van een literair tijdschrift. En een fotoreportage bij een schrijver thuis: de schrijver aan het werk. Schrijven als lifestyle. Het design van het blad lijkt minstens zo belangrijk als de teksten. Dat past bij deze tijd. Voor deze generatie is vorm net zo goed inhoud. Het verschil tussen die twee verdwijnt. Net zoals het bij de producten van Apple zinloos is om het design los te koppelen van de functionaliteit.
Het blad is dus vernieuwend qua presentatie en qua financiering, maar de wijze van schrijven is vrij traditioneel. Je merkt bijvoorbeeld nauwelijks iets van het feit dat deze generatie is opgegroeid met internet. De verhalen hebben keurig een kop en een staart. Dat zegt het blad ook over zichzelf. Het schrijft dat het past in de ‘retro-mode’. Het noemt zichzelf: ‘Literair tijdschrift voor achterlopers’. De redactie noemt zichzelf enerzijds een ‘roversbende’, maar vereert tegelijkertijd de oude garde: in het nulnummer (titel: “de aanval”), staat een bijdrage van Remco Campert, vernieuwer uit de jaren vijftig.
Wat ik mis in zijn levenstekens van tegencultuur, van progressiviteit, van experiment, van gif en van tegengif. Maar dit is nog maar nummer één.

In ons land verschijnen elke dag meer dan vijftig nieuwe boeken. Schrijvers willen beroemd worden, maar veel beroemdheden willen ook nog steeds schrijver worden. Literatuur heeft prestige. Dat is dus niet het probleem. Soms denk ik dat literatuur een chique of hippe vorm van entertainment is geworden en dat de schrijver als progressieve kracht in de samenleving kwijnt. Schrijvers zijn voorspelbaar origineel. Niet cynisch. Nooit giftig. Maar lief, heel lief. Hemelbestormers vind je elders, bij de piraten, bij de hackers, bij de bloggers. De nieuwe Harry Mulisch is misschien wel helemaal geen schrijver.

Maar dit beeld kan omslaan met één goed boek. Meer is er niet nodig. Eén goed boek per twintig jaar. Ergens in de die glibberige glazen bol van kikkerdril, tussen honderden wriemelende wannabees, zit één donderkopje dat mij straks geheel ongelijk geeft.